Sonnet

Natuur is voor tevredenen of legen.
En dan: wat is natuur nog in dit land?
Een stukje bos, ter grootte van een krant,
Een heuvel met wat villaatjes ertegen.

Geef mij de grauwe, stedelijke wegen,
De in kaden vastgeklonken waterkant,
De wolken, nooit zo schoon als dat ze, omrand
Door zolderramen, langs de lucht bewegen.

Alles is veel voor wie niet veel verwacht.
Het leven houdt zijn wonderen verborgen
Tot het ze, opeens, toont in hun hoge staat.

Dit heb ik bij mijzelve overdacht,
Verregend, op een miezerige morgen,
Domweg gelukkig, in de Dapperstraat.

Dit sonnet van de dichter Bloem is waarschijnlijk wel de bekendste uit de Nederlandse literatuur. Het gedicht lijkt te komen van een typisch stadsmens. Het is geschreven in een tijd dat de mensen wel iets anders aan hun hoofd hadden dan genieten van de natuur, de jaren '40 van de 20ste eeuw.
Maar ook in de tijd van Bloem was er zorg om die natuur. Heimans en Thijssen hadden aan het begin van de 20ste eeuw via hun populaire boeken de mensen aandacht voor hun omgeving bijgebracht. Een direkt uitvloeisel hiervan was de oprichting van de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten, die in eerste instantie als doel had het Naardermeer tegen vuilstort door Amsterdam te beschermen. Het was ook de tijd waarin een blad als 'De Levende Natuur' kon ontstaan.

Feitenlijk is de natuurbeschermingsgedachte laat op gang gekomen. Aan het begin van de industriële revolutie in de eerste helft van de 19de eeuw is de achteruitgang al fors aan de gang. Door het vele stoken van vervuilde steenkool was de luchtkwaliteit in de steden zeer slecht. In de omgeving van de grote Engelse industriën waren hele korstmosloze gebieden ontstaan. Zoals misschien bekend is, zijn korstmossen erg gevoelig voor luchtverontreinigingen en de "korstmoswoestijnen" waren dan ook een opvallende indicator hiervoor.

Maar de menselijke invloed op de natuur gaat veel verder terug. Rond het jaar 1000 was de stand van de Steur in Nederland al aan het verminderen. Dit wordt voor een deel geweten aan de sterke overbevissing die toen al optrad, maar meer nog aan het verdwijnen van paaiplaatsen. Door bedijkingen en landaanwinning werden steeds meer moerasgebieden en daarmee paaiplaatsen vernietigd.
Dergelijke grootschalige ingrepen van de mens op het landschap zijn eigenlijk altijd de grootste bedreiging voor de oorspronkelijke natuur geweest. Het moerassige boslandschappen van het Holt-land (Holland dus) werden gekapt en de moerassen werden ontveend en ontwaterd. Het resultaat kunt u nog dagelijks in het groen hart van Holland aanschouwen: een vlak polderlandschap.

In het oosten en het zuiden van het land werden de loofbossen op de arme zandgronden weggekapt en werd de grond verder verschraald door er schapen te laten grazen. Uitgestrekte heidevelden waren het gevolg. In de vorige eeuw werden dennenbossen aangelegd, omdat dit hout uitstekend te gebruiken was als mijnhout - om stutbalken van te maken. Dat dennen van oorsprong hier niet thuis horen, was geen probleem.

Het resultaat van al deze eeuwen menselijke ingreep is het verdwijnen van alle oorspronkelijke natuurgebieden. Wat wij momenteel als natuur aanduiden, is eigenlijk altijd cultuurlandschap. Dit geeft het woord natuur een andere inhoud dan wat in het algemeen aangevoeld wordt als zijnde natuur. Aangezien gevoelen geen goed communicatiemiddel is, is het belangrijk het begrip natuur eenduidig te omschrijven voordat je erover gaat praten. Dat dit niet altijd gebeurt, valt te zien aan de vele irritaties tussen b.v. boeren en natuurbeschermingsorganisaties. De boeren beschouwen zich als de beste beschermers van de natuur, onder hem mom van: "Zonder ons was het landschap in Nederland nooit op deze manier ontstaan. Laat ons onze gang maar gaan, dan blijft het landschap wel in stand". Het eerste deel van de bewering is absoluut waar, het tweede valt te betwijfelen.

De cultuurlandschappen van Nederland kenmerken zich van oudsher door een lage cultuurdruk en lage opgelegde dynamiek. Dat klinkt ingewikkeld en vraagt dus om enige uitleg. Als voorbeeld kunnen de (nu bijna verdwenen) blauwgraslanden uit het veenweidegebied dienen. De percelen in deze gebieden zijn langwerpig, waarbij de boerderijen aan een korte kant aan de rand van de polder staan, waarbij de achter de boerderij liggende landerijen naar het midden van polder lopen. Het beheer van het land vindt plaats vanuit de boerderij. Aangezien de kavels zeer langgerekt konden worden, bleef het achterste gedeelte (midden in de polder) vroeger verstoken van grazend vee. In het algemeen gebruikte de boer dit stuk alleen om te hooien. Hierdoor werden de achterste gedeelten steeds voedselarmer en ontstonden er allerlei gradiënten in de concentraties voedingsstoffen in de bodem. Specifieke planten vonden een plaatsje om te groeien, waaronder een aantal zeggesoorten (Carex sp.) die het grasland een blauwige waas gaven. Deze situatie heeft enige honderden jaren kunnen bestaan, totdat de mechanisering en intensivering hun intreden deden. Hierdoor konden en kunnen de boeren eenvoudig bij de achterste gedeelten van het land komen en hier hun koeien weiden, het land bemesten en vaak maaien. De cultuurdruk is dus sterk verhoogd en de verstoringen zijn veel intensiever geworden, m.a.w. de gradiënten verdwenen en daarmee de blauwgraslanden.
Verhoging van de cultuurdruk en vergroting van de dynamiek is een typisch verschijnsel van de tegenwoordige agrarische bedrijfsvoering. Om maar zo efficiënt mogelijk te kunnen produceren worden hele gebieden herverkaveld en opnieuw ingericht, waterpeilen worden verlaagd, waardoor de boeren eerder en vaker kunnen maaien, en de bemesting wordt tot grote hoogten opgevoerd. Daarbij komt het oprukken van de stedelijke bebouwing, waardoor helemaal niets meer van het oorspronkelijke landschap overblijft.

Is dit nu erg

Ja en nee. Ja, omdat door de hierboven geschetste ontwikkelingen de variatie aan landschappen en dus aan biotopen afneemt. Hierdoor worden de kansen voor vele soorten verminderd en verdwijnen er een groot aantal. Nee, omdat dat er andere soorten voor terugkomen. De weidevogels waren van oorsprong zeldzame soorten, die hoofdzakelijk langs de kust en in de duinen voorkwamen. Door het kappen van het bos en de aanleg van polders hebben zij hun gebied sterk kunnen uitbreiden en worden ze nu als typische vertegenwoordigers van het cultuurlandschap beschouwd. Die prachtig zingende merel op de nok van het dak is van oorsprong een schuwe bosvogel en zo zijn er nog wel meer voorbeelden te noemen. Er vindt dus een verschuiving plaats van soorten. Een aantal verdwijnt en een aantal verschijnt. Wij moeten alleen oppassen dat de druk niet zo groot wordt, dat er uiteindelijk slechts een handjevol soorten kan overleven. Ook hierbij kan het weideland als voorbeeld dienen. Al een paar jaar neemt het aantal weidevogels dramatisch af. In de polders rond mijn woonplaats in het Groene Hart kon ik een aantal jaren geleden nog volop roepende Kievitten en Gruto's horen in het voorjaar. Sinds een aantal jaar is het beangstengend stil. Waardoor de weidevogelstand zo achteruit is gegaan is nog steeds een punt van discussie, maar mij is in ieder geval wel de intesivering van het gebruik opgevallen. Tegenwoordeig maaien de boeren hun eerste snee gras al in maart of zelf vroeger. Daar kan geen broedende weidevogel tegenop.

Daarmee komen we terug op de definitie van natuur. Als je kwaadwillend bent, kun je stellen dat er geen natuur meer bestaat in Nederland. Immers, alle van oorsprong aanwezig landschappen in Nederland zijn door de mens vernietigd en veranderd in cultuurlandschap. (Dit geldt in ieder geval op het land. De Waddenzee is misschien nog te beschouwen als "echte natuur", alhoewel ook hier gerommeld wordt.) Wat natuurmonumenten doet is dan ook eigenlijk geen natuurgebieden beschermen, maar cultuurlandschappen zo goed mogelijk conserveren. Door dit conserveren blijven er gradiënten behouden in het landschap, wordt de dynamiek beperkt en daarmee de mogelijkheid voor vele planten en dieren om te overleven vergroot.

Het aanbrengen van gradiënten en het tegengaan van te grote menselijke invloed wordt tegenwoordig aangeduid met "natuurbouw". Het woord is eigenlijk onzinnig, want natuur bouw je niet. Alleen de voorwaarden worden geschapen om een zo rijk mogelijke flora en fauna te verkrijgen. Deze moet echter uit zichzelf ontstaan. Omdat voor de (her)introductie van de bewoners van zo'n stukje natuur een trektocht van de nieuwe bewoners naar het nieuwe gebied nodig is (migratie heet dat), worden er snelwegen voor ze gecreëerd. Wegen voor de natuur dus. Als je zo tegen natuur aankijkt, dan kan je zeggen dat natuur het spontane deel is, de zelfordening die optreedt nadat de randvoorwaarden al dan niet bewust door de mens zijn aangebracht. Daarmee is de merel op het dak dus natuur en bieden de terreinen van Natuurmonumenten ook veel natuur.

En had Bloem toch gelijk! Natuur in Nederland is teruggedrongen naar stukken "echte" natuur, cultuurlandschappen en wat zich ondanks de mens toch weet te vestigen. Maar ook in het kleine en onverwachte in de eigen omgeving, zoals verwoord in het derde stuk van het sonnet, valt veel te genieten. En deze onverwachte dingen maken het leven in ons dichtbevolkte landje nu juist zo leuk.