Macrofauna

Een korte inleiding tot de soortenrijkdom van de zoetwaterbeestjes, ook wel aangeduid als macrofauna. Om het opzoeken in boekjes te vereenvoudigen, worden de wetenschappelijke namen van de afgebeelde dieren ook genoemd.

De macrofauna valt ruwweg uiteen in tweegroepen: dieren die hun hele leven onder water leven en dieren die een deel van hun leven boven water kunnen of moeten verblijven. Deze laatste groep omvat de insecten en hun larven. De eerste groep bevat een gevarieerd gezelschap van slakken, wormen, kreeftjes, mijten en spinnen.

Slakken zult u in het algemeen wel kennen. Er zijn platte (plat gewonden) soorten (Planorbis, fig. 1), ruimtelijke gewonden soorten (Bythinia, fig. 2), en soorten die een kapje maken zonder windingen (Acroloxus, fig. 3). De ruimelijk gewonden soorten bevatten dieren die de mondholte van hun huisje kunnen afsluiten met een dekseltje (fig. 2) en soorten die dat niet kunnen (Lymnaea, fig. 4).

Tweekleppigen behoren net als de slakken tot de weekdieren. De bekenste hiervan in het zoete water is de zwanemossel (Anodonta, fig. 5), het talrijkst is de erwtenmossel (Sphaerium, fig. 6).


Platwormen zijn geen echte wormen, maar een geheel eigen groep, die (in tegenstelling tot de "echte" wormen) geen lichaam hebben dat in ringen is verdeeld (Dugesia, fig. 7).

De "echte" wormen behoren tot de zogenaamde borstelwormen. Zij hebben een geleed lichaam en haren aan de zijkant van hun lijf. Het bekendste voorbeeld in het zoete water is tubifex (fig. 8). Een andere groep wormen wordt gevormd door de bloedzuigers. In tegenstelling tot wat de naam doet vermoeden, zuigen de meeste geen bloed, maar eten hun prooi in zijn geheel op (Helobdella, fig. 9). Zij worden gekenmerkt door een lichaam met ringen en een zuignap aan de voor- en achterkant. Geen van de in Nederland voorkomende soorten is gevaarlijk voor de mens. De medicinale bloedzuiger, die vroeger werd gebruikt voor de aderlatingen, is door de watervervuiling in Nederland vrijwel uitgestorven.

Kreeftachtigen vormen een groep van veelal kleine tot het zogenaamde plankton gerekende soorten (watervlo, cyclops). Dit is dus geen macrofauna. Tot de grotere dieren horen b.v. de waterpissebed (Asellus, fig. 10) en de vlokreeft (Gammarus, fig. 11). Kreeftachtigen zijn in het algemeen meer dieren van het brakke water en de zee.

Dit kan niet gezegd worden van de volgende groep, de watermijten.Dit zijn kleine, spinachtige diertjes (dus met 8 poten), die parasitair of als rovertjes door het leven gaan (Hydrodroma, fig. 12).

De volgende groepen dieren zijn allemaal insecten, die als larf in het water leven en als volwassen dier boven water kunnen of moeten komen. In vogelvlucht volgen nu de belangrijkste vertegenwoordigers.

Kevers zijn als volwassen dieren ruwweg in te delen in twee groepen: planteneters en vleeseters. Planteneters zijn in het algemeen slechte zwemmers, die hooguit wat tussen de planten kunnen rondscharrelen. Zij zwemmen door met hun achterpoten om en om een slag te maken (Enochrus, fig. 13). Vleesters zijn goede zwemmers, die met beide achterpoten tegelijk een slag maken. De bekendste vertegenwoordiger van deze groep is de geelgerande waterkever (Dytiscus, fig. 14).

Op kevers lijkende dieren zijn de waterwansen.Deze hebben veel zachtere schilden op hun rug dan de kevers. De schilden vallen over elkaar heen aan de achterkant, wat de kevers niet hebben. Ook hierbij kennen we planteneters en vleeseters. Planteneters zijn b.v. de duikerwansen (Corixa, fig. 15). Vleeseters zijn er in grote verscheidenheid, zoals de waterschorpioen (Nepa, fig. 16) en het rugzwemmertje ofwel bootsmannetje (Notonecta, fig. 17).

De larven van waterkevers en waterwantsen kunnen alleen in het water leven, terwijl de volwassen dieren ook buiten het water voorkomen en dan van slootje naar plasje kunnen vliegen. Zij kunnen dus onder en boven water leven, maar halen hun voedsel nog wel onder water vandaan.

Soorten van de volgende groepen leven als larf onder water, terwijl de volwassen dieren verplicht buiten het water moetenleven. Beruchte rovers zijn de larven van de libellen. Deze dieren hebben een onderkaak die uitklapbaar is, waardoor zij van enige afstand een prooi kunnen slaan. Er zijn twee hoofdgroepen: met een dun achterlijf en drie lamellen (Lestes, fig. 18) en met een dik achterlijfzonder lamellen (Aeschna, fig. 19).

Dieren die wat lijken op kleine libellelarven zijn de larven van de eendagsvliegen ofwel haften.Zij hebben drie staartdraden in plaats van lamellen en eenvoudige monddelen voor het eten van organisch voedsel. (Cloeon, fig. 20).


De meeste larven van schietmotten bouwen een huisje. Zij worden daarom ook wel kokerjuffers genoemd. De kokertje kunnen van allerlei materiaal gemaakt worden en een grote verscheidenheid aan vormen aannemen, afhankelijk van de soort. Fraaie voorbeelden zijn de huisjes van Limnephilus (fig. 21) bestaande uit steentjes en stukjes tak, en van Hydroptila (fig. 22), bestaande uit zijden draden die tot een netje zijn geweven en waar zandkorreltjes op vastgeplakt zijn.

Als laatste groep de muggenlarven. Van deze groep zijn de larven van de veder- ofwel dansmuggen rijk vertegenwoordigd in het water. Het zijn kleine dieren die soms massaal voorkomen. Het bekenste voorbeeld is het voer voor siervissen, de "rode" muggenlarf (Chironomus, fig. 23). Andere bekende voedeldieren voor de aquariumhouder zijn de "witte" muggenlarven (Chaoborus, fig.24, de larf van de pluimmug) en de "zwarte" muggenlarf (Culex, fig.25), larf van de steekmug.

In zeer kort bestek was dit een overzicht van de rijkdom aan de grotere ongewervelde waterdieren. Het blijft niet meer dan een tipje van de sluier die wordt opgelicht. Een aantal groepen wordt helemaal niet genoemd (vlinders, vliegen, steenvliegen,langpootmuggen, keverlarven, enzovoort). Een tabel voor bovenstaande groepen is ook op de site te vinden.